foto's iPad2014 103(site)

de missing link: intensive textile course bij het TRC

Van 17 tot en met 21 maart leefde ik een week een heel ander leven.  Ik was benieuwd, of er ook een nieuwe mij zou ontstaan. Opnieuw op kamers wonen en studeren in een mij onbekende stad was een wonderlijke ervaring na het 25 jaar draaien van een gezin, al of niet gecombineerd met een baan. Gelukkig was mijn hospita een erg aardige dame, ik voelde me al snel thuis. Het leven werd zoveel simpeler: alleen maar denken aan mijn cursus en wat dat met zich meebracht. Geen stapels was, afwas, vloeren dweilen, boodschappen, dieren verzorgen, administratie doen en daarbij man en kinderen eerst met tussendoor e-mails en telefoon. Ik herinnerde me de vlagen van jaloezie zo af en toe, de afgelopen jaren: hoe mijn man zich ongelimiteerd op zijn werk richtte. Nu kon ik  ‘s morgens op de fiets van Oegstgeest naar Leiden fietsen, voor de molen links langs vestingwerk en gracht, tot ik afstapte aan de Hogewoerd 164, waar het Textile Research Centre gevestigd is. Me overgeven aan de cursus, dat was al.

atelier 2014 025(site)atelier 2014 040(site)

Het was door een kennismaking met een conservator van het British Museum, dat ik me ingeschreven had voor de Intensive Textile Course. Ze ging ervan uit, dat ik het centrum wel kende, en suggereerde mijn deelname aan deze lesweek. Nee dus, ik kende het centrum niet en ging wat rondbellen en navragen. Voor de beslissing viel was er al een logeeradres, dat zo aardig binnenkwam dat een gevoel van onontkoombaarheid zich aan me opdrong. Als het zo logisch lijkt, moest ik ook maar gaan. En ik ging. Voor het eerst een langere autoreis met mijn 30 jaar oude Schicht, die vers ingevoerd uit Zweden nog aan het wennen is aan nieuwe uitdagingen in dit lage land. Spannend was het dus op  meerdere fronten: zou de auto het houden, hoe zou het zijn op kamers en die cursus, wat zou ik gaan leren?

De cursus bleek precies wat de titel beloofde: intensief. Zeer intensief. Vijf volle dagen van negen tot vijf, met wat adempauze voor koffie, thee of een broodje. Goed opgebouwd, wat voor mij als docent een verademing is. Dan geef je je gemakkelijk over aan het uitgedachte programma. De voertaal was Engels, de zeven deelnemers kwamen uit vijf verschillende landen, de wereld van wetenschap is internationaal. Stapsgewijs werden we via het zelf uitdokteren van textiele technieken, met eenvoudige maar doeltreffende middelen als spintol, weefraampje, batikbakje en verfpot geleid langs het herkennen van de oorsprong van vezels, het spinnen en weven, het verven en versieren van stof. Een gezonde dosis theorie volgde op de praktijk, mappen vol proefjes verzamelden we en daarna begon het spannendste deel van de cursus: uit een magazijn waarin 9000 stukken textiel uit de hele wereld worden bewaard, in leeftijd variërend van nul tot 5000 jaar oud, kwamen stukken op tafel.

foto's iPad2014 103(site)

Met zeven deelnemers konden we goed om de tafel zitten, een loupe in de aanslag en de analyse kon beginnen. Handgeweven of met de machine? Wol, zijde, linnen, ramie of iets anders? Linnen- of keperbinding, een diamantkeper misschien? Fluweel, ja, welke soort dan? Geverfd als wol, draad of lap? Geweven of geprint? Blokprint misschien? Wat dacht je van ikat bij deze oude herenkimono? Dit soort borduurwerk betekent: een negentiende eeuws werk uit Syrië. Kijk, de naam van de borduurster staat erop, ze heette Fatimah. Nee, dit lijkt wel een blokprint, maar de regelmaat van de fout is zo groot, dat het een nepper is. En dat alles in het Engels, waarin ik nu een groter begrippenapparaat tot mijn beschikking heb dan in het Nederlands. En dan ik eerder voor mogelijk had gehouden.

atelier 2014 043(site)

De ontroering kwam onverwacht en overviel me. Bruinige stukken stof, in simpele linnenbinding. Aanraken kon niet, maar heel dichtbij komen wel en toen ik me over de lap boog, ‘m zelfs dacht te ruiken (modder? stof?) besefte ik dat ik maar een paar centimeter verwijderd was van het aanraken van een ander mens. Textiel is intiem, deze lap was misschien op de huid gedragen. Dichterbij een ander mens kun je amper komen, zeker als die ander leefde in de buurt van Qumran, rond 100 AD. Of in een middeleeuwse stad aan de Rode Zee in Egypte. Onze docent was als textielarcheoloog verbonden geweest aan (o.a.) de opgravingen van de Dode Zeerollen en in Egypte en sindsdien heeft het TRC ook stukken in het depot. Dan komt er een  deel van een honderd jaar oude jas uit Syrië tevoorschijn, met de hand geborduurd in prachtige kleuren linnen garen op een indigo geverfde stof. Er zijn prachtige lappen ikat en batik, maar ook toeristenspul. We leerden het onderscheid zien en maken. Sari’s uit de jaren ’60, waarvan F zei: my mother is a very fashionable lady, she would never wear that! Waarmee me in een klap duidelijk werd, dat er ook in sari’s een mode is, met ongeschreven maar overduidelijke regels voor de dames die ze dragen; voor de markt, voor een bijzonder etentje, om je mooi te maken voor je man, enzovoorts. Mijn oma was ook een fashionably lady en ze baalde er in de jaren ’60 en ’70 van dat ze zich aan zoveel ongeschreven regels moest houden in het kerkelijke Velp. Nog helder staat me voor de geest hoe er kwaad van haar gesproken werd, toen ze op haar leeftijd een jurk met korte mouwen droeg, dat was niet keurig! Oh, wat een belletjes rinkelen er dan en wat gebeurt er veel in je hoofd en hart, terwijl de lappen en stukken van kleding uitgepakt en weer ingepakt worden. Juist dit maakt zo’n week erg intensief, meer nog dan het cursusprogramma zelf.

Vol vertrouwen was ik naar Leiden gegaan, ergens zou ik wel gaan begrijpen waarom deze cursus nu onder mijn aandacht kwam. Dat begrip is ook gekomen, op twee manieren. De intimiteit van kleding en ander textiel raakt me aan. Ik besef, dat in het industriële tijdperk in dit opzicht veel verloren is gegaan, dat onze band met kleding anders is geworden. We hebben meer, het is goedkoper en vervangbaarder. Maar deze houding is in onze tijd aan het verschuiven, samen met de nieuwe aandacht voor Slow in onze westerse wereld. Van slow food tot slow holidays, komt ook slow textile, en komt onze kleding in een nieuw licht te staan en er ontstaan nieuwe initiatieven. Hergebruik, nieuw van oud en craddle to craddle. Niet voor iedereen natuurlijk, het spreekt niet iedereen aan. Maar wel een steeds grotere groep mensen. Mij ook.

De Intensive Textile Course blijkt bovendien de missing link te zijn in mijn door het leven verzorgde textielopleiding. Als kind mocht ik meemaken hoe een kleermaker (opa) en twee coupeuses (de beide oma’s) hun stempel drukten en hoe onze moeder nog lang van alles voor ons naaide. Een nieuwe jurk was iets bijzonders in die tijd, speciaal voor jou gemaakt.  Als jonge vrouw leerde ik de ambachten:  naaien, spinnen,breien, haken, poppen maken, wol verven, wandkleden maken. Later kwam de kunstzinnige invalshoek aan de beurt, vooral via het vilten. Eerst leerde ik ambachtelijk vilten zoals  dat in Centraal-Azië, Oost-Europa en Scandinavië gebeurt, maar volgde daarna ook masterclasses bij een aantal viltkunstenaars. Nu was het blijkbaar tijd voor wetenschap en musea. In het gezelschap van kunsthistorici, een antropologe en een archeologe van het British Museum en meer dan gemiddeld geïnteresseerde handwerksters leerden we van dr. Gillian Vogelsang- Eastwood hoe je textiel analyseert, benadert en begrijpt. Op dat moment komt dan ook de intimiteit en emotie weer om de hoek, de meeste stukken textiel die ons iets leerden, vertelden ons over identiteit van de maker of drager, de natuurlijke bronnen in een land en de trots van vakmensen.

Er is een nieuwe mij ontstaan, vermoed ik. Er is inzicht gegroeid en kennis toegevoegd. Ik heb geleerd om vanuit een nieuw perspectief naar de wereld om me heen te kijken. De historische wereld en de eigentijdse wereld. Dat is rijkdom.

 

atelier 2014 102 (site)

herkenning

 

 

Op een dag besloot ik mezelf te zijn

(dan maar niet geschikt voor stamppot)

Op een dag ging ik winkelen in G, een lang door mij ondergewaardeerde vrouwenactiviteit. Ik wist gewoon niet zo goed hoe je dat doet, winkelen. Als ik meeging met anderen omdat het sociaal wenselijk was, verveelde ik me snel. Of ik dacht aan al die nuttige dingen die nog moesten gebeuren: toetsen nakijken, administratie doen, sanitair poetsen, onkruid wieden.  Met een vol hoofd en een vol huis, had ik weinig te zoeken in een winkel vol spullen.

In de nieuwe levensfase waarin ik me bevind blijkt het winkelen ineens een aangename nieuwe dimensie te zijn. Gewoon lekker rondlopen in Stad, sfeer snuiven, een lekkere kop koffie in de stamclub van M, boeken voelen en ruiken en inzien bij Van der Velde, om me heen kijken en zien dat de zon schijnt, een bos kastanjetakken kiezen bij een kraam vol lentebloemen en me ondertussen nog steeds niet schuldig voelen! Dat is nieuw.  Dan op naar de Grote Markt, en eens naar beneden kijken hoe de Metro eruit ziet. Nog nooit eerder op gelet, maar als je ‘Het boek Ont’ van Anton Valens gelezen hebt, wil je toch weten hoe die klassieke openbare wc er in het echt bijligt.

Toch ook tegemoet gekomen aan iets sociaal wenselijks:  mijn handwerkvriendinnen waren ondertussen al eens bij de Sostrene Grene geweest, een soort kruising tussen Dille en Kamille en Xenos, maar dan op zijn Deens en van onbesproken herkomst.  En ze hadden gelijk, met een tas vol spullen die ik ineens echt nodig had (papierwaren, katoen om te breien of haken, potloden, weckpotten en thee) stapte ik een poos later toch redelijk gelukkig de winkel weer uit. Het volgende doel was een zojuist geopende winkel in de Zwanestraat, waar een twintigtal jonge (lijf e/o hart) designers hun werk aan de man/vrouw brengen. Diezijner heet de winkel en ik besloot al snel, dat het een goed idee is, dat ze er zijn. Als je de Diezijner hardop op zijn Gronings uitspreekt, snap je waarom de winkel zo heet: ‘diezainer’, designer. Vrolijk, professioneel, verrassend en heel veelzijdig. Het was niet moeilijk voor me om een aantal cadeautjes aan te schaffen en er tegelijkertijd ook een paar mooie dingen op mijn verlanglijst te zetten.

Toen ontmoette ik Auk Russchen en kocht haar kaart in de Eco Pop-up Store die ze een paar deuren verder bevrouwde. Zo bijzonder, zoals een kort gesprek en een kaart die je recht in het hart raken je dag kunnen kleuren. Ik ben dus niet de enige aardappel die niet in de stamppot past! Natuurlijk niet, ik wist het wel. Maar tijdens mijn reis in Onderwijsland ontmoette ik ze bijna niet, kunstenaars. Ze kijken anders naar de werkelijkheid. Zien dimensies die niet direct nuttig of praktisch zijn. Voelen de innerlijke noodzaak zich te verhouden met hun kijk op de wereld en die ook te delen via hun werk. Sommigen met lawaai, anderen heel bescheiden. Sommigen in gevecht met de dingen, anderen juist in vrede. Het is een manier van kijken en een weg om te gaan. Ook mijn weg, al heb ik geen idee waarheen die leiden gaat. Een enkele zielsverwant ontmoeten onderweg doet een mens goed.

 

meer www? kijk op www.aukrusschen.nl , ecopopupstore.nl, www.grenes.dk  en http://eexterhout.blogspot.nl/2014/02/diezijner-hardop-op-zn-gronings.html

 

 

atelier 2014 016 (2)

textiele poëzie

“Zie je ik hou van je

ik vin je zo lief en zo licht

je ogen zijn zo vol licht

ik hou van je, ik hou van je.

 

En je neus en je mond en je haar

en je ogen en je hals waar

je kraagje zit en je oor

met je haar ervoor. ”

 

Dit zijn de eerste twee strofen van een prachtig liefdesdicht van Herman Gorter, dat hij in 1914 publiceerde in Verzen. Toen ik het voor het eerst las, als jonge studente, trof het me bijzonder, zo tussen stapels zware poëzie. De eenvoud, het licht, dat kraagje in de hals. In die tijd was het een ongewoon gedicht, zo los van vorm en direct van eenvoud. Dat moet wel liefde zijn. Dat voel je, juist in de aandacht voor het bijzondere in wat zo gewoon is.

Gisteren was het prachtig weer in mijn achtertuin. Ongewoon zonnig en warm voor deze tijd van het jaar.  Ik gooide de wasknijpermand ondersteboven en legde alle knijpers op drie stapels: de nieuwste, licht van hout. De al reeds verkleurde door gebruik in weer in wind in mijn gezin, de afgelopen jaren. En een stapeltje dat ik erfde van mijn oma, samen met haar Branbantia knijperbakje, dat met een zwart metalen hengsel aan de waslijn hangen kan. Het roert me steeds weer, dat haar handen met die knijpers de was ophingen,lang geleden. En dat mijn handen de hare bijna aanraken, als ik mijn was ophang in de achtertuin.

Poëzie vind ik niet alleen in dichtbundels. Ik vind het zelfs vaker als ik met aandacht om me heen kijk. Bijvoorbeeld in de was die ik ophang, op kleur, ritme of vorm. Op thema soms. Hier legde ik de drie generatie knijpers in het ritme van het vers. Een textiel vers werd het zo. Op de foto bovenaan de tweede strofe. Op de foto hieronder de eerste twee strofen.

atelier 2014 020 (2)

 

atelier 2014 013

In het begin

 

In het begin was er een chaos van vezels. Dikke plukken wol waren geschoren van een schaap, een schaap dat liep in de kwelders bij Kloosterburen langs de Waddenzee. Haar in de koude zeewind tot een lange en dichte vacht gegroeide wol was zacht, wit en prachtig. Ze liep daar in de kwelders al knabbelend te vertellen over wind en wol, warme en zachte kleding en dekens. Over een verleden waarin haar wol gewaardeerd werd door velen, geld waard was zelfs. De mens schoor, verkocht en kocht en was lange winteravonden bezig met het spinnen van de wol. Na het spinnen kwam het verven, het weven of breien. Er kwamen warme gebreide truien voor vissers van, geweven vloerkleden op houten vloeren, geknoopte wollen tafelkleden, mutsen en wanten en sjaals voor koude schaatsdagen. Het was goed.

Ik ben een dochter van na de industriële revolutie. Mijn grootmoeders en moeder hadden een andere band met hun kleding dan ik. Ze vertelden me over hun arbeid en de druk daarvan, de opluchting ook toen er meer gekocht kon worden. Zij hoefden weliswaar niet te spinnen en weven, maar veel van hun kleding was zelfgemaakt en vertelde een verhaal van wol of stof kiezen, een passend patroon maken en tijd en aandacht besteden aan wat uiteindelijk om het lijf hing. Om datzelfde lijf, ook als je helemaal niet hield van handwerken, te beschermen tegen warmte en kou, maar zeker ook om hun vrouwelijkheid te vieren. Tijdens het leven van onze moeder werd de meeste kleding nog gemaakt door kleermakers in Nederland of Europa, tijdens mijn leven werken mensen in de derde wereld voor mijn shirtje of spijkerbroek.

Daar zat ik dan, op een dag, nu 22 jaar geleden. Een zak ruwe schapenwol naast me. Voelend en ruikend, lerend en wetend wat je kunt met dit prachtige materiaal dat de boeren aan de straatstenen nog niet kwijt konden. De chaos van de vezel leren vormen tot een draad, al spinnend. Tot een schaapje, al wikkelend. Tot een vorm, al viltend. Samen met vele anderen vond ik de band met waar ons textiel vandaan komt weer terug. Voor ons is de noodzaak om te handwerken als nuttig tijdverdrijf minder groot, wat ruimte geeft om dit voor ons plezier te doen. Daarmee komt er ook ruimte voor de rust en aandacht, die we in onze wereld dreigden kwijt te raken. Want als het iets doet, dat bezig zijn met vezels, dan is het wel: je in het nu brengen, je uitwaaierende gedachten tot rust brengen, je emoties beschouwen, en nieuwe ideeën borrelen op als luchtbellen in een bad. Plop!

Hier werd die PLOP! een bal. Gesponnen van ruwe wol, om weer eens te ervaren hoe dat ook alweer was. En toen met lukrake steken vastgezet, zodat mijn drie poezen er zich mee kunnen vermaken. Een bal, een oervorm: in het begin der tijden werd uit chaos onze ronde aarde geschapen. Een prachtige, geniale, kwetsbare creatie. Ik ben benieuwd, wat je zoal kunt maken van een bal en ben van plan er een project van maken. Hier en nu, op een prachtige lentedag begin maart 2014, doe ik deze belofte: project bal komt een keer.